De rechtbank heeft in 2015 de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Daarbij is het verzoek van de vrouw tot betaling van € 12.000 bruto partneralimentatie per maand afgewezen. De vrouw was het daar niet mee eens en is in hoger beroep gegaan. In deze zaak is van belang dat de vrouw na echtscheiding beschikte over een vermogen van in totaal € 3.000.000, bestaande uit een beleggingsportefeuille en overig vermogen.
De vrouw meent dat er sprake is van bijzondere omstandigheden: zij kan nooit hetzelfde pensioen als de man opbouwen en zij heeft, in tegenstelling tot de man, geen inkomen uit arbeid. Zij heeft destijds haar carrière als advocaat in de Verenigde Staten opgegeven voor de carrière van de man. Dit in combinatie dat er sprake is van een onzeker rendement van het vermogen maken volgens de vrouw dat het redelijk is dat beide partijen hun vermogen in stand laten en dat de man uit zijn maandelijks inkomen voorziet in de behoefte van de vrouw.
De man vindt dat de vrouw in haar eigen levensonderhoud kan voorzien, gelet op het vermogen en het daarover te behalen rendement. Daarnaast heeft de vrouw recht op de helft van het pensioen dat de man tijdens heeft opgebouwd. De man heeft circa € 500.000 opgebouwd. Ook kan ze een gedeelte van haar vermogen aanwenden om pensioen op te bouwen. Verder stelt hij dat de vrouw ook kan gaan werken.
Het Hof is het met de rechtbank en met de man eens. Het vermogen van de vrouw is van een zodanige omvang dat zij geacht moet worden van dat vermogen en het rendement in eigen levensonderhoud te kunnen voorzien. Als de vrouw vindt dat het rendement onvoldoende is om in haar behoefte te voorzien, zal ze moeten interen op haar vermogen. Voor zover de vrouw meent dat haar vermogen onvoldoende is om in haar behoefte te voorzien en om haar volledige pensioen af te dekken zal ze haar verdiencapaciteit moeten aanwenden. Het uitgangspunt is dat de vrouw in eigen levensonderhoud moet kunnen voorzien, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. De vrouw is als advocaat opgeleid in de Verenigde Staten, zij is hoog opgeleid, heeft internationale ervaring opgedaan en er is een aanzienlijk aantal advocatenkantoren in Nederland met Anglo-Amerikaanse cliënten waar de praktijk grotendeels in het Engels/Amerikaans wordt gevoerd. Bovendien is de vrouw pas 45 jaar oud, zodat zij na bijscholing in staat moet worden geacht om in Nederland in een juridische praktijk te werken als advocaat. Van bijzondere omstandigheden is geen sprake. De vrouw heeft bovendien recht op de helft van het door de man ten tijde van het huwelijk opgebouwde pensioen. De keuze van de vrouw om de man naar Nederland te volgen, zodat hij carrière kon maken is een keuze die partijen destijds gezamenlijk hebben gemaakt en de vrouw heeft hier ook van geprofiteerd.
Lees hier de hele uitspraak.